Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ7778

Datum uitspraak2007-01-29
Datum gepubliceerd2007-02-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 06/4279
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

De gestelde schade is, zo heeft verzoeker aangegeven, het gevolg van feitelijk handelen/nalaten van verweerder en is niet veroorzaakt door een besluit van verweerder. Tegen feitelijk handelen/nalaten van een bestuursorgaan staat geen beroep bij de bestuursrechter open. De voorzieningenrechter heeft zich derhalve onbevoegd verklaard te oordelen over het verzoek om voorlopige voorziening dat betrekking heeft op het schadevergoedingsverzoek.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector bestuursrecht zaaknummer: SBR 06/4279 uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 januari 2007 inzake [verzoeker] wonende te Vianen, verzoeker, tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vianen, verweerder. Inleiding 1.1 Het verzoek heeft betrekking op het uitblijven van een besluit van verweerder op eisers schadevergoedingsverzoek van 22 augustus 2006. 1.2 Het verzoek is op 19 januari 2006 ter zitting behandeld, waar verzoeker en zijn vader in persoon zijn verschenen, bijgestaan door mr. A.J.A.M. Brom te Vianen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.T.S. Fer-Pawirodihardjo, werkzaam bij de gemeente Vianen. Overwegingen 2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. 2.2 Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure. 2.3 Bij brief van 19 juni 2006 heeft verzoeker verweerder verzocht de schade te vergoeden die was ontstaan doordat verweerder de woonwagenstandplaats die aan verzoeker was toegewezen niet op de afgesproken datum, 1 juni 2006, had opgeleverd omdat de vorige bewoner weigerde de standplaats te verlaten. Verweerder heeft daarop gereageerd bij brief van 20 juli 2006 en daarin aangegeven in beginsel geen aansprakelijkheid te aanvaarden voor de geleden schade, omdat hij alle hem ten dienste staande middelen heeft gebruikt om de ontruiming zo spoedig mogelijk te doen plaatsvinden. Tevens heeft verweerder vermeld dat indien eiser toch van mening is dat verweerder aansprakelijk gesteld moet worden slechts een volledig schadeverzoek in behandeling genomen kan worden. Op 22 augustus 2006 heeft verzoeker nogmaals een schadevergoedingsverzoek ingediend. Ditmaal met de nota’s van de geleden schade. Op 1 november 2006 heeft hij verweerder verzocht om een reactie op zijn verzoek om schadevergoeding en bij brief van 10 november 2006 heeft hij een laatste rappel gestuurd. Verzoeker heeft vervolgens op 19 december 2006 een bezwaarschrift ingediend tegen het uitblijven van een besluit op het schadevergoedingsverzoek van 22 augustus 2006. 2.4 In een geval als het onderhavige, waar aan de procedure een verzoek om schadevergoeding ten grondslag ligt, dient allereerst de vraag beantwoord te worden of de bestuurrechter bevoegd is. Om deze vraag te kunnen beantwoorden dient de schadeoorzaak te worden vastgesteld. Van belang is immers of de gestelde schade is veroorzaakt door een besluit van verweerder. Uitgangspunt is hierbij de door verzoeker gestelde schadeoorzaak. 2.5 Verzoeker heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat de gestelde schade niet het gevolg is van een besluit van verweerder maar het gevolg is van feitelijk handelen, in dit geval nalaten, van verweerder, inhoudende dat verweerder de aan hem toegewezen woonwagenstandplaats niet per 1 juni 2006 heeft vrijgemaakt. 2.6 Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS), bijvoorbeeld de uitspraak van 15 januari 1998, gepubliceerd in JB 1998/36, en de uitspraak van 1 september 2004, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJN:AQ8705, staat ingevolge de Awb tegen feitelijk handelen dan wel nalaten van een bestuursorgaan geen beroep bij de bestuursrechter open. Deze wettelijke belemmering in de bevoegdheid van de bestuursrechter kennis te nemen van een beroep tegen een gestelde schade veroorzaakt door feitelijk handelen werkt door in de bevoegdheid kennis te nemen van een beroep tegen een besluit op de gestelde schade veroorzaakt door dit feitelijk handelen. De voorzieningenrechter is daarom evenmin bevoegd te oordelen over het verzoek om voorlopige voorziening dat betrekking heeft op het niet tijdig beslissen op het schadevergoedingsverzoek van 22 augustus 2006. 2.7 De voorzieningenrechter zal zich daarom onbevoegd verklaren. Gelet op artikel 8:71 van de Awb merkt de voorzieningenrechter op dat verzoeker zich ter zake van de door hem gevorderde schade tot de burgerlijke rechter kan wenden. Beslissing De voorzieningenrechter, verklaart zich onbevoegd. Aldus vastgesteld door mr. S. Wijna en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2007. De griffier: De voorzieningenrechter: mr. G. Delissen mr. S. Wijna Afschrift verzonden op: